Partneralimentatie op de schop
In januari 2016 kondigde ik op deze plek aan dat de wettelijke regeling met betrekking tot de partneralimentatie waarschijnlijk in het najaar ingrijpend gewijzigd zou worden. Dat bleek echter niet het geval. Niet alleen is de nieuwe wet nog niet in werking getreden, het is maar zeer de vraag of het huidige wetsvoorstel in de huidige vorm het zal halen. De Raad van State heeft een advies uitgebracht, waarin gehakt wordt gemaakt van het wetsvoorstel. Vanwege de gebruikelijke verdeling van de zorgtaken tijdens het huwelijk is er volgens de Raad sprake van een achterstand wanneer de “verzorgende” ouder na scheiding weer aan de slag moet. De berekening waarbij de verdiencapaciteit voor het huwelijk wordt vergeleken met de situatie bij scheiding leidt slechts tot partneralimentatie wanneer deze verdiencapaciteit lager is bij scheiding. Volgens de Raad zal dit leiden tot schrijnende gevallen. Voorts stelt men dat het inkomensbegrip niet goed is omschreven en dat er te veel variabelen zijn. Verder stelt de Raad dat de verzorgende ouder doorgaans een achterstand oploopt op de arbeidsmarkt en meent de Raad dat dit niet ondervangen wordt door de beperkte duur (5 jaar) en de geringe mogelijkheid hiervan af te wijken.
Ook is de Raad van mening dat door het initiatiefvoorstel het aantal procedures eerder zal toenemen dan afnemen, zoals de bedoeling was. Dit heeft dan weer nadelige gevolgen voor de besteding van publieke middelen. Omdat de Raad oordeelt dat een heroverweging noodzakelijk is met betrekking tot de belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel, is het niet mogelijk dit met enkele kleine aanpassingen te repareren. Het hele wetsvoorstel moet volgens de Raad op de schop en het zal dus nog wel even duren voordat de regeling die nu geldt voor partneralimentatie zal worden gewijzigd.